Zelfs kinderen willen een mobiele telefoon


Toen ik klein was wilde ik zo graag een mobiele telefoon. Al mijn vrienden hadden ze, maar ik was de enige die ze niet had. Mijn broer was twee jaar ouder dan ik, maar hij had al een mobiele telefoon. Nu ik erover nadenk, hij had hem eerder dan ik. Hij kreeg hem toen hij ongeveer zeven was. Ik was daar heel boos over, want ik wilde ook een mobiele telefoon. En toen ik negen was, had ik ook geen mobiele telefoon. Ik begreep niet hoe dit gerechtigheid was. Dus vroeg ik mijn ouders waarom mijn broer zo vroeg een mobiele telefoon had en ik niet.

I děti touží už po mobilu.

Toen zei mijn moeder dat mijn broer het verdiende om er een te hebben. Ik kon nooit begrijpen wat mijn broer deed om een mobiele telefoon te verdienen. Mijn broer schepte altijd sneeuw en hielp in de winter met grasmaaien voor de buren. Hij maaide het gras dus niet direct, en gezien zijn leeftijd denk ik niet dat iemand hem dat zou laten doen. Toen hij zo klein was, harkte hij het gras gewoon aan. Ik denk dat mijn broer het als een spelletje zag en mijn ouders ook.

Dnes má mobil každý.

En natuurlijk de buren. Dus ik kreeg altijd muntjes. Toen spaarde ik het geld en kochten mijn ouders de mobiele telefoon die ik altijd al wilde hebben. Het was nogal een dure mobiele telefoon voor een kind. Een kind van vijf kan natuurlijk niet werken, maar mijn ouders zeiden dat als ik tenminste mijn best zou doen en een braaf meisje zou zijn, ze een mobieltje voor me zouden kopen. Ik zou heel stout zijn en weglopen van de kleuterschool en thuis heel boos zijn. Ik was dus te laat om een mobiele telefoon te krijgen, maar ik was beter dan mijn broer. Ik heb er tenminste iets aan overgehouden, dus soms is het het wachten waard.